Normale tekstgrootteGrotere tekstgrootteGrootste tekstgrootte
 
   
  ActueelGebouwZiekenhuisToekomstFoto'sDownloadsMedewerkersAllerleiLinks  
   
 


Chris Mol : van Brabantse dorpsdokter tot gezondheidspionier
 
Van 1943 tot 1968 maakte de Ettense huisarts, Chris Mol deel uit van het bestuur van de Klokkenberg. Zijn betekenis is groot geweest bij het onderkennen van de tbc-problematiek in Brabant tijdens de Tweede W.O. en groot waren zijn organisatiecapaciteiten die -mede door zijn inbreng- tot de totstandkoming van de nieuwbouw in 1954 hebben geleid. Na de oorlog vertegenwoordigde deze zelfde arts 10 jaar de volksgezondheidsbelangen namens de KVP in de Tweede Kamer, hij stond aan de basis van de geestelijke volksgezondheid en zou uitgroeien tot een icoon binnen het Wit Gele Kruis.

Vanaf de eerste dag van zijn praktijkuitoefening (1917) in Etten moet de toen jonge dokter Mol doordrongen geweest zijn van het belang van een goede tbc-bestrijding. Vaak heeft hij moeten waarnemen, dat de tuberculoselijder een gevaar bleef voor zijn gezin, familie en omgeving en de vaak ongelijke strijd met de dood moest bekopen. Geen vergadering van de Wit Gele Kruis-afdeling in Etten ging voorbij, of er werd aandacht besteed aan het inzetten van ligtenten, het verwijzen naar een sanatorium of de wijze waarop gecollecteerd zou worden via de zogenaamde Emma-bloem-collecte.
 
In 1933 waren binnen het Wit Gele Kruis in Noord-Brabant reeds stemmen opgegaan tot de oprichting van een sanatorium maar door tal van omstandigheden kwam het er niet van. Vanaf het uitbreken van de oorlog was Mol namens de Provinciale Bond van het Wit Gele Kruis betrokken in de discussie over de opzet van een nieuw Sanatorium in Noord-Brabant. Leek men deze infectieziekte voor de oorlog enigszins in bedwang te hebben en bedroeg het sterftecijfer in 1939 in Noord-Brabant nog 4,4 per 10.000 inwoners, tijdens de oorlog liep dat cijfer gestaag op. In 1944 was er meer dan een verdubbeling van het vooroorlogse percentage (9,7). De catastrofale gevolgen van fysieke uitputting, hongersnood en verwoesting van huizen stuwden de cijfers omhoog omdat een verzwakt lichaam zich veel moeilijker tegen de bacillen kan verweren.
 
Vanuit de eigen praktijkervaring zagen Mol en enkele huisartsen en districtsartsen van de consultatiebureaus, dat het gebrek aan sanatoriumcapaciteit de volksgezondheid steeds meer parten ging spelen. Tijdens een diner in 1940 werden tegen deze achtergrond wederom plannen beraamd een eigen sanatorium te bouwen. Mol, notaris O. P. van der Klei uit Oisterwijk en de huisarts Ae. van der Werf uit Bergen op Zoom zaten bij dit diner aan. De twee laatstgenoemde personen kwamen voort uit het dagelijks bestuur van de Noord-Brabantse Vereniging tot Bestrijding van de Tuberculose. Uit summiere, handgeschreven en niet gedateerde notulen blijkt, dat het met name Mol was die zich sterk ervoor maakte 'het gedachtegoed van de Kruisverenigingen te bewaren en het fundament te leggen voor de oprichting van het eigen, katholieke sanatorium.'

Mol had in 1942 inmiddels een plan van voorlopige voorzieningen samengesteld dat voor een paar ton uitvoerbaar zou zijn. Het plan impliceerde het bouwen van houten noodgebouwen maar de Duitse bezetter toonde zich onvermurwbaar. Ondanks deze streep door de rekening gingen zich steeds meer regionale en landelijke figuren met het initiatief bemoeien. Maar de nood was hoog en een Brabantse studiecommissie becijferde dat in 1942 417 Brabantse tuberculosepatiënten in sanatoria buiten de provinciegrenzen ondergebracht waren. Veel patiënten moesten door het capaciteitsprobleem noodgedwongen thuis behandeld worden.
 
Een bestuurscrisis tijdens de oorlog had het werk er bepaald niet gemakkelijker op gemaakt maar een verlammende uitwerking op de voortgang van het werk had dit geenszins. Door de schaarste aan materialen kon geen nieuwbouw plaatsvinden maar binnen een half jaar na de beëindiging van de oorlog in het Zuiden slaagde men erin om patiënten in eigen sanatoriumruimte te verzorgen. Het was een noodsanatorium aan de Bredascheweg te Tilburg. In de zomer van 1945 kon men reeds in deze tijdelijke accommodatie 125 patiënten verzorgen en spoedig werden de plannen gerealiseerd om dit aantal via noodbarakken op te voeren tot 450. Overbodige luxe was dit bepaald niet want eind 1944 wachtten ruim 1000 tbc-patiënten in het bevrijde Zuiden op opname.

In een publiciteitsoffensief werden de media na de oorlog regelmatig ingeschakeld om de Brabander te doordringen van het belang van het nieuwe sanatorium. Het doel heiligde alle middelen want eind 1953 was, ofschoon heel wat later dan gepland, één miljoen gulden door de Brabantse bevolking bijeengebracht. Negen plaatsen werden met behulp van de Planologische Dienst van Noord-Brabant bekeken, maar om verschillende redenen afgewezen. Uiteindelijk werd aan de rand van het Mastbos bij Breda een terrein gevonden dat voor dit doel geschikt was. Inmiddels was het inzicht gegroeid, dat een sanatorium niet meer dan 4 kilometer van een stad of dorp mocht liggen, hetgeen de keuze voor Breda versterkte. In 1950 kon een start met de bouw gemaakt kon worden ofschoon veel bezwaren opzij gezet moesten worden omdat de ministeries van Sociale Zaken, Wederopbouw en Financiën huiverig waren. De bouw betekende een enorme aanslag op het beschikbare bouwvolume. Kamerlid Mol heeft zijn Haagse contacten in Den Haag in die tijd dikwijls moeten aanspreken. Bovendien bleek de aanvankelijk geraamde 3.500.000 gulden aan de krappe kant, want de kosten van het totale bouwproject zouden 10.000.000 gulden bedragen, het drievoudige in de wederopbouwjaren vol schaarste.
 
Met de grootst mogelijke letters kopte november 1953 het Brabants Nieuwsblad echter dat Brabant op het punt stond het mooiste en modernste sanatorium van Nederland te krijgen. In een bescheidener lettertype voegde men de zegeningen van de tbc-bestrijding toe. Op 29 juni 1954 werd de Klokkenberg officieel geopend door de minister van Sociale Zaken en Volksgezondheid, J.G. Suurhoff.
 
Mol bleef vice-voorzitter tot 1968 en nam toen gelijktijdig met voorzitter, mr. H.J.M. Loeff (oud-burgemeester van Den Bosch) afscheid. Als arts bekeek hij met name het medische aspect, zodat het meeste overleg met de medisch directeur, Dijkstra, buiten de bestuursvergaderingen om geschiedde. Zoals in veel katholieke ziekenhuizen zeiden het jaar na het afscheid van deze twee bestuurlijke zwaargewichten de zusters van Veghel eveneens de Klokkenberg vaarwel.
 
Dr. Jan J.C. Huige
Roosendaal

(Samenvatting uit het proefschrift "Chris Mol (1892-1979). Van Brabantse dorpsdokter tot gezondheidspionier"¬ù
(Tilburg, 2004)
 

 

 
   
Home Contact